luchtbrug naar het verleden. een meisje van stand. de archiefkast. bovenburen. vroeger was het beter. tussen de kieren. manders meubelen. ons Waterloo.

Door:

Annemie

Holla


Annemie is

de schrijfster

van de volgende boeiende

verhalen:



Annemie
anno 1965
de sloot. inleiding. in de ban van de tv. 2-4-6-8-10.
Het Jaomerdal
Eerste H. Communie, 1953
Inzending: Marjo Groothuis
Eerste H. Communie, 1953
Inzending: Frits van Aarssen
De herenhuizen aan de oostkant
van de Roermondsestraat
Mei 1960  -  Eerste Communie
rechts vooraan:
Annemie Holla,  de schrijfster van dit verhaal.

Een meisje van stand


Ze herinnert zich mij van een foto. Ik haar overigens ook. Lang geleden alweer. Bijna een mensenleven geleden. Een snapshot van twee verkleumde meisjes van zes, die met de handjes devoot gevouwen en dikke ogen van de slaap, keurig in de pas lopen.

Onze benen staan in loopstand en alle meisjes, die ook nog op de foto staan, houden een voetlengte afstand tot hun voorgangster. Naast ons eenzelfde rij jongens. De laatste weken voor deze grote gebeurtenis hebben we wel drie maal per week met de juffrouw geoefend hoe we moeten lopen en prenten we de ons toebedeelde plek in de rij in. Het feest van onze Eerste Heilige Communie vindt plaats op een mooie Hemelvaartsdag in mei van het jaar 1960 en het plaatje is genomen op de morgen van die gedenkwaardige dag.

Nu, op deze warme septemberdag, precies vijftig jaren later, ontmoet ik het meisje van de foto en tevens oud klasgenootje bij toeval weer op een wandeling door het Jaomerdal. Met een groep belangstellenden lopen we door het prachtige natuurgebied aan de rand van Venlo. Het terrein herbergt veel plekjes die verbonden zijn met mijn jeugd. De Sprung, de kleikoel, hotel de Bovenste Molen en het voormalige natuurbad de Onderste Molen, dat enkele jaren geleden is omgetoverd tot een riante villawijk.

Het meisje, haar naam is Tineke, en ik, lopen een stuk met elkaar over en voor beiden zijn bepaalde herinneringen aan die eerste communiedag nog vers. Echt veel is er bij mij niet blijven hangen en ieder heeft zo zijn eigen verhaal. Het zijn voornamelijk een paar momenten op die dag die er uitspringen. Mijn dikke, slaapomrande ogen op de bewuste foto zijn te wijten aan de wekker bij ons thuis, die net op deze cruciale morgen zijn dienst weigert. Een uur te laat schrikt mijn moeder wakker uit een diepe slaap en constateert ontsteld, dat de wijzers van de klok zich in een verkeerde stand bevinden. De kleine wijzer staat, in plaats van op de acht, onoverzienbaar op de negen. En de grote wijzer is al op weg van de twaalf naar de drie. In ijltempo trommelt ze mijn vader, mijn broertje van drie en mij uit bed, om ons in onze, speciaal voor deze dag gemaakte en gekochte kleren te hijsen. Mijn vader in zijn donkergrijze, zondagse pak, mijn broertje in een kort broekje met bijpassend bloesje en bij van Haaren gekochte zomerschoentjes. Voor zichzelf heeft mijn moeder een tweedelige jurk genaaid van lichte, katoenen stof. Het feestvarken, degene om wie het op deze dag allemaal draait, krijgt een roomwit, soort van tulen, kort jurkje aan, dat nog bij verschillende trouwpartijen van ooms en tantes dienst zal gaan doen. Hij lijkt op een minitrouwjurk met een nauwsluitend, vroom gesloten lijfje en een strak van het stijfsel staande petticoat onder het opbollende rokje. Niet bepaald soepel en handig om te dragen, maar het is duidelijk een feestelijk exemplaar. Met pofmouwtjes bovendien en opgesierd door een zilveren kruisje om mijn hals. In mijn haren een haarband met strik. Zowel de jurk als de haarband zijn wit. De kleur van de reinheid en mijn nog blanke zieltje, dat na het innemen van de eerste hostie straks in de kerk, nog opgepoetster en reiner zal zijn. Onze Lieve Heer komt zo meteen tot mij en hij zal er voortaan voor zorgen dat een geconsacreerd, genadig licht in me blijft schijnen.

Het ontbijt kunnen we gelukkig overslaan want meneer pastoor rekent op een lege maag om de hostie te mogen ontvangen. De gestaag doortikkende klok dwingt ons om haast te maken. Het is fris buiten en de zon laat zich zo vroeg in de ochtend nog niet in volle glorie zien. Aangekomen bij het parochiegebouw, vanwaar de communicanten vertrekken, baant mijn moeder zich met mij een weg door de verzamelde menigte kerkgangers. Voordat ze me niet al te zacht handig op de open plek in de rij tussen de andere meisjes plant, rukt ze me het inderhaast aangetrokken vestje van mijn lijf. Het oog wil ook wat en blauwbekkend van de kou schuifel ik mee met de rij. Stapvoets begeven we ons op weg naar de kerk. Ik heb nog geen kans gehad om tot me door te laten dringen welke bijzondere dag het vandaag is. Op school zijn we al weken met de voorbereidingen bezig en hebben we de kerk bijna dagelijks van binnen gezien. De liedjes die we moeten zingen, kan ik dromen en het witte kerkboekje dat ik vanmorgen van mijn ouders cadeau heb gekregen, klem ik met de rechterarm tegen mijn bovenlijf. Het zal een onmisbaar handboek worden voor de komende jaren en een verzamelalbum voor allerlei soorten bidprentjes. Het boekje verschaft me een bezigheid om de ellenlange missen mee door te komen.

Het fotootje laat het moment zien, waarop we een paar passen van de trap van de kerk zijn verwijderd. Ik kijk verdwaasd de camera in. Het meisje voor me, Tineke, is een toonbeeld van devotie. Vroom vouwt ze haar gehandschoende handjes en ze kijkt strak voor zich uit. Haar jurkje is van een onberispelijke, kostbare snit. Een week later zal me duidelijk worden hoe dat komt. De grote dag ligt dan al achter ons. Het bezoek is allang naar huis en mijn splinternieuwe rolschaatsen heb ik deze week met vallen en opstaan ingewijd.

De foto voor de kerk blijkt te zijn gemaakt door de vader van Tineke. Als hij zijn kiekjes laat ontwikkelen, doet hij dat maar meteen in tweevoud zodat er ook een afdruk voor mij overblijft. Mijn ouders beschikken in die tijd nog niet over een fototoestel. Tineke vertelt me op school, dat ik ze na schooltijd bij haar thuis mag komen afhalen. Met knikkende knieën loop ik de trappen van het kolossale herenhuis aan de Roermondsestraat op. Voor de zekerheid heb ik mijn vriendinnetje meegenomen. Mijn wijsvinger reikt nauwelijks tot de voordeurbel en mijn vriendinnetje en ik slaan bijna steil achterover wanneer een dienstmeisje met een wit schortje voor, de deur voor ons openmaakt. Beleefd, maar met een badinerende blik, vraagt ze ons even te wachten in het halletje achter de voordeur. Het dienstmeisje gaat op weg om Tineke te halen. Mijn vriendinnetje en ik vergapen ons aan alle pracht en praal. Het lijkt of we zijn beland in een sprookjeswereld waar prinsen en prinsessen leven en waar dienstmeisjes en lakeien door de paleizen lopen. We zijn er ons terdege van bewust, hoe we in deze welgestelde omgeving uit de toon vallen met onze zelfgemaakte, enigszins afgedragen kleding. Het rijk geornamenteerde halletje en de enorme matglazen deuren naar de gang erachter, bezorgen ons hartkloppingen.

Tineke verschijnt even later met de bewuste foto’s. Ze overhandigt ze mij en daarmee is de transactie ook gelijk beëindigd. De hoop dat ze ons verder het grote, spannende herenhuis in zal vragen en voor ons hun aristocratische rijkdom ten toon zal spreiden, wordt de bodem ingeslagen. Standverschil moet er zijn. Zij is hier de prinses en ik ben haar dienaar. Teleurgesteld maar gedwee, druipen mijn vriendinnetje en ik af met de dierbare foto’s. De volgende dag is Tineke weer gewoon mijn onbereikbare klasgenootje.

Nu loop ik naast haar in het Jaomerdal en zijn we voor even terug op die dag in 1960. Ze gaat nog steeds erg chique en tot in de puntjes verzorgd, gekleed. Ze praat Nederlands en ze heeft een verlegen soort klasse. Toch kan ik zien dat het leven haar ook niet heeft gespaard. We staan nu op gelijke voet en de gapende kloof van weleer wordt met dit gesprek gedicht. Maar afkomst verloochent zich niet. Zo meteen begeeft zij zich weer naar haar eigen wereld en zet ik mijn leven elders voort. Zo is het altijd geweest en zo is het nog steeds.

Dat weten we beiden ook wel.


===================